Opgegraven botten kunnen leeftijd en ziekte prijsgeven

GORIN­CHEM – De bot­ten die deze week wor­den opge­gra­ven in de sleuf bij de Grote Toren in Gorin­chem wor­den de komende maan­den ver­der onder­zocht. Een fysi­sche antro­po­loog gaat pro­be­ren de leef­tijd van de bij de kerk begra­ven per­so­nen te ach­ter­ha­len. Ook kan nader onder­zoek wel­licht dui­de­lijk maken of de des­be­tref­fende per­soon leed aan een bepaalde ziekte. Dat ver­volg­on­der­zoek gaat nog wel enkele maan­den duren. 

De opgra­vin­gen wor­den gedaan nadat begin dit jaar bij de aan­leg van een lei­ding voor de blus­in­stal­la­tie van de toren veel meer bot­res­ten wer­den ont­dekt dan werd ver­wacht. Dat het gebied rond de kerk tus­sen de 13de eeuw en 1830 werd gebruikt als begraaf­plaats, was al wel bekend. De gevon­den bot­ten wor­den na de afron­ding van het ver­volg­on­der­zoek her­be­gra­ven op de Alge­mene Begraaf­plaats in Gorin­chem. Als het gaat om hele of grote delen van een­zelfde ske­let, krij­gen die bij het her­be­gra­ven een indi­vidu-num­mer. De gemeente Gorin­chem heeft voor het arche­o­lo­gisch onder­zoek een bedrag van 40.000 euro uit­ge­trok­ken. De opgra­ving moet deze week wor­den afge­rond. Daarna wordt de lei­ding voor de blus­in­stal­la­tie aan­ge­legd en kan de sleuf weer bestraat worden.

Archeologisch onderzoek Achter de kerk te Gorinchem, 2008

Opgra­ving gezien vanaf de kerktoren

Veel botten, maar weinig sieraden

Arche­o­lo­gen bren­gen deze week in kaart wat zoal wordt aan­ge­trof­fen in de bodem rond de Gor­cumse Grote Toren. Tot 1830 moch­ten daar men­sen begra­ven wor­den. Er wor­den veel bot­ten gevon­den. De bij­vangst in de vorm van scher­ven of sie­ra­den is miniem. Arche­o­loog Sjeng Dautzen­berg haalt na enig zorg­vul­dig graaf­werk een sche­del uit de mod­der. “Dui­de­lijk een man. Dat zie je aan het robuuste hoofd. Type Jaap Stam, zeg maar. Als het wat min­der dui­de­lijk is, kun je het vaak aan de vorm van de bot­rand van de wenk­brau­wen zien. Die lopen wat ver­der door rich­ting neus. Bij man­nen is dat robuus­ter, om de sterke nek­spie­ren te dra­gen. Als bij de sche­del ook een bij­be­ho­rend bek­ken wordt gevon­den, heb je een zeker­heid van 95 pro­cent over het geslacht van het ske­let. Want je hebt man­nen met een vrou­we­lijk hoofd en andersom. Bij het bepa­len van het geslacht heb je twaalf facet­ten waarop je een score kunt bepa­len.” De des­be­tref­fende sche­del ligt naast nog een sche­del. Vol­gens Dautzen­berg is hier sprake van een soort kne­kel­put. “Ik denk dat hier ooit is gegra­ven om bij­voor­beeld een boom te plan­ten. Alle bot­ten die ze toen tegen­kwa­men zijn ken­ne­lijk op een hoop gegooid. Zand erover en klaar.” Elders in de sleuf lig­gen de bot­ten nog zo gerang­schikt dat je er dui­de­lijk een men­se­lijk ske­let in kunt ont­dek­ken. De arche­o­lo­gen halen er mer hand­ve­gers en schra­per­tjes voor­zich­tig de mod­der vanaf. De res­ten die begin janu­ari wer­den aan­ge­trof­fen, zijn toen tij­de­lijk afge­dekt, zodat stads­ar­che­o­loog Eliza van Rooi­jen de tijd had een goed plan van aan­pak te maken voor nader onder­zoek. Van Rooi­jen : “We wis­ten dat het gebied rond de kerk als begraaf­plaats was gebruikt. Dat gebeurde overal. Men begon in de kerk, daarna erbuiten.

Archeologisch onderzoek Achter de kerk te Gorinchem, 2008

Toos Busch

Sinds 1830 moet bui­ten de stads­gren­zen wor­den begra­ven.” De arche­o­lo­gen vin­den bij hun opgra­vin­gen onder elk gevon­den ske­let weer nieuwe gra­ven. Die wor­den onge­moeid gela­ten. Van Rooi­jen : “We gra­ven tot de diepte die nodig is om de blus­lei­ding aan te leg­gen. Alles wat we in die laag vin­den, bren­gen we in kaart. Soms zijn het vrij­wel vol­le­dige ske­let­ten, die nog lig­gen zoals ze er ooit zijn neer­ge­legd. Net­jes met de han­den gevou­wen op het bek­ken. Op andere plek­ken ligt alles com­pleet door elkaar, waar­schijn­lijk door eer­dere ver­gra­vin­gen. Wat wel opvalt is dat alle licha­men in de oost-west rich­ting lig­gen. Dat werd gedaan zodat bij het aan­bre­ken van de jong­ste dag dege­nen die weer tot leven kwa­men, met hun gezicht naar het oos­ten keken. De voe­ten lig­gen dus oost, de sche­dels west.” Het valt Van Rooi­jen op, dat zo wei­nig pot­scher­ven en sie­ra­den wor­den gevon­den. “Daar heb ik nog niet echt een ver­kla­ring voor. Ken­ne­lijk ging er wei­nig mee het graf in. We vin­den nog wel hout­res­ten van kis­ten. Die kun­nen in het ver­volg­on­der­zoek wor­den gebruikt om te bepa­len hoe oud een ske­let is. Ook wor­den enkele bot­ten gevon­den van dier­lijke ske­let­ten. Maar die kun­nen daar ook met grond­werk terecht zijn geko­men.” Van Rooi­jen ver­wacht dat het stan­daard­rap­port over de opgra­ving over onge­veer drie maan­den kaar is.

Vrijwilligster vijf uur per dag op de knieën

Toos Busch van de Gor­cumse Werk­groep Arche­o­lo­gie werkt deze week als vrij­wil­lig­ster zo’n vijf uur per dag in de sleuf bij de Grote Toren. Onder super­vi­sie van Hol­lan­dia Arche­o­lo­gen zoekt ze naar de res­tan­ten op de oude begraaf­plaats. “Het is heel leuk om te doen, zeker omdat het in je eigen stad is. Ik heb ook gehol­pen bij onder­zoek in Dord­recht, op de plek waar het Gezond­heids­cen­trum is gebouwd. Maar dat voelt toch anders, het staat ver­der van je af. Ik help hier met het opspo­ren van de bot­ten en ske­let­ten, maar ook met het opme­ten van alles wat we vinden.”

Reacties zijn gesloten.