GORINCHEM – Bij de bouwwerkzaamheden van de Stichting Stadsherstel aan de Varkenmarkt werden de stoffelijke resten gevonden van circa dertig franciscanen die leefden en werkten in Gorinchem. Ze werden begraven in de kloosterhof van het kloostercomplex. Stadsarchivaris A.J. Busch schreef een artikel over de geschiedenis van de minderbroeders in Gorinchem.
Het kloosterleven stond in de middeleeuwen hoog aangeschreven. Veel jongemannen en ‑vrouwen zagen het als hun ideaal zich uit het wereldse leven terug te trekken om zich binnen de beslotenheid van kloostermuren geheel te wijden aan hun Heer en Schepper. Dat er ook in Gorinchem kloosters waren is bekend. Straatnamen als Broerensteeg en Zusterhuis herinneren er nog aan.
De oudste bedelorde is die der minderbroeders (fratres minores), naar de stichter Franciscus van Assisi ook wel franciscanen genoemd. De orde ontstond omstreeks 1210 in Italië, waar Franciscus leefde en in 1226 stierf. De orde kreeg al spoedig verbreiding over grote delen van Europa.
In 1242 was in Middelburg een dergelijk klooster te vinden en een paar jaar later ‑1244 – is in Utrecht sprake van een klooster van franciscanen. Ook Dordrecht had een klooster van minderbroeders.
Dat bedelorden stedelijke bevolkingscentra opzochten ligt voor de hand. De kloosterlingen waren door hun gelofte van armoede voor hun onderhoud geheel afhankelijk van aalmoezen en giften van de burgerij. Binnen de orde gold een zeer strenge regel van armoede. Zo behoorden zelfs de kloostergebouwen en de bijbehorende terreinen niet tot de kloosters, maar werden ze beschouwd als kerkelijke eigendommen.
De kloosters hadden een uitgestrekte omgeving als rechtsgebied, het zogenaamde termijngebied. Gorinchem lag binnen de invloedssfeer van het Utrechts minderbroederklooster, zodat het klooster een termijnhuis was van de Utrechtse vestiging. Tussen beider stichting liggen maar liefst twee eeuwen.
Volgens stadsbeschrijver Kemp zou het zijn gesticht in 1454 en stond het bekend onder de naam “Onze Lieve Vrouwe te Betlehem”. De gevelsteen met het opschrift “Dit is in Bethlehem” zou later de gevel sieren van het pand Gasthuisstraat 25.
Kloosterkerk
In zijn nagelaten geschriften weet stadsbeschrijver Cornelis van Zomeren meer bijzonderheden mede te delen. Volgens deze bron zou in 1454 een gedeelte van het kloostercomplex zijn voltooid. Letterlijk schrijft hij : “… dat op dit jaar het choor en het pand aan de noordzijde gebouwd is…”. Tot het complex behoorde een kerkgebouw. Op een schilderij uit 1568 met een gezicht op Gorinchem is de kerk van de minderbroeders herkenbaar aan een toren met spits. De bijgeplaatste naam geeft zekerheid dat het de franciscanenkerk is.
Volgens dezelfde auteur vond in 1455 de inwijding plaats van het hoofdaltaar in het koor van de kerk. Het was een fraai altaar met een afbeelding van de Kruisafneming van Christus, met Maria, Johannes en de stichter van de franciscanen Franciscus van Assisi. In het koor stonden bovendien levensgrote beelden van Sint Franciscus en van de H. Bonaventura, een vooraanstaande volgeling in het midden van de 13de eeuw die leiding aan de franciscanen heeft gegeven. De kerk moet behoorlijke afmetingen hebben gehad, zoals ook blijkt uit de oprijzende toren op het schilderij.Behalve het hoofdaltaar waren er twee zijaltaren. Ondanks het feit dat de kerk bij een bedelorde hoorde, telde het interieur verscheidene fraaie kunstwerken.
Kloosterhof
Waar de kerk precies stond valt heden ten dage zonder graafwerk niet vast te stellen. Op de uit omstreeks 1560 daterende kaart van Jacob van Deventer staat langs de huidige Bloempotsteeg een gebouw getekend. Of dit de minderbroederkerk is of het klooster, is niet duidelijk. Tot het kloostercomplex behoorde een tamelijk groot gebied, omsloten door Bloempotsteeg, Vijfzinnenstraat, Haarstraat en Arkelstraat. Dit terrein zal omstreeks 1450 nog grotendeels onbebouwd zijn geweest.
H. van Hoogdalem wees in 1969 in een krantenartikel er al op, dat de toen in aanbouw zijnde spaarbank in het zuidelijkste gedeelte van de kloostertuin stond. Voor de aanwezigheid van een tuin met bomen zijn bewijzen voorhanden. Van 1517 dateert een verordening waarbij de stedelijke overheid het kaatsen verbood bij het klooster der observanten (franciscanen) en ook op het schieten op spreeuwen en andere vogels was uitdrukkelijk niet toegestaan. Hetzelfde keurboek vermeldt als plaats van het observantenklooster de Arkelstraat. In 1512 huisden er 21 kloosterlingen, waarvan 17 priesters.
Begraafplaats
Een gedeelte van de kloosterhof deed dienst als begraafplaats, waar de gestorven kloosterlingen een laatste rustplaats kregen. Deze rustplaats is na ruim vier eeuwen wreed verstoord door de bouwwerkzaamheden bij de panden van de Stichting Stadsherstel Gorinchem aan de Varkenmarkt. Bij het afgraven van het terrein achter de huizen kwamen doodkisten aan het licht, waarin zich stoffelijke resten bevonden. De kisten zijn op zeer korte afstand van elkaar aan moeder aarde toevertrouwd. De graven waren niet gedekt door een zerk. Vermoedelijk was elk graf kenbaar door een verhoging van wat aarde met een eenvoudig houten kruis, zoals men kan verwachten bij lieden die niet aan het aardse hechtten. De beenderen van de blootgelegde kisten zijn per kist bijeen gehouden en blijven beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Ruim dertig kisten zijn aangetroffen, maar onder de omringende bebouwing en de Varkenmarkt zullen ongetwijfeld meer menselijke resten te vinden zijn. Bij het planten van de kastanjebomen op de Varkenmarkt waren ook al graven aangetroffen, evenals bij het maken van een schuilkelder gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Ten tijde van de beeldenstorm in 1566 was ook het klooster aan de Arkelstraat het doelwit. In processtukken van de Raad van Beroerten – de zogenaamde Bloedraad – is sprake van ene zekere Jacob Matthijsz. die “...hebbende groote kragt gebruykt op het clooster van de minnebroers in Gorinchem.…”. Het moeten bange dagen zijn geweest voor de overste, de gardiaan, en zijn franciscanen.
Volgens de aanklacht tegen Adriaen Dircksz. van den Heuvel had hij de gardiaan opdracht gegeven de kerk van het klooster te ontruimen en zich met zijn kloosterlingen terug te trekken. Zij zouden dan in ruime mate levensmiddelen krijgen. Hij zei te spreken namens het stadsbestuur, maar dat was niet waar. Het was de bedoeling de kerk der minderbroeders te gebruiken voor de verkondiging van de nieuwe leer oor de predikanten.
Martelaren
Na de onlusten keerde de rust weer in Gorinchem en het sobere leven binnen de kloostermuren hernam zijn oude gang. Maar dat zou niet van lange duur zijn, niet meer dan stilte voor de storm. In juni 1572 kregen de geuzen toegang tot de stad. De geestelijken werden gevangengenomen, waaronder de franciscanen met hun gardiaan Nicolaas Pieck, bijna 38 jaar oud en Gorcumer van geboorte. De dienaren van de Katholieke Kerk werden in de Blauwe Toren blootgesteld aan mishandelingen. Vervolgens gingen ze per schip naar Den Briel, waar uiteindelijk in de vroege ochtend van woensdag 9 juli 1572 zeventien priesters en twee broeders werden opgehangen om wille van hun standvastigheid in het geloof. Onder hen Nicolaas Pieck met acht paters en twee broeders uit het klooster aan de Arkelstraat.
De paters verdreven, het klooster leeg. De Staten van Holland gaven burgemeesteren opdracht “...het convent ende die kerke van de grauwe monniken aldaar doen demolieeren en afbreeken en dat binnen veertien dagen …”, zoals Van Zomeren meedeelt. Zo verdween alles wat herinnerde aan de minderbroeders uit Gorinchem. Alleen de begraven franciscanen bleven als stille getuigen in de kloostertuin achter.
Woningbouw
Enkele jaren later – op 4 augustus 1579 – besloot de vroedschap het kloostercomplex te egaliseren en in kavels uit te geven voor woningbouw zonder te letten op de graven. De opbrengst van de percelen was bestemd voor de fortificatiewerken van Gorinchem.
En zo gebeurde het dat van stadswege percelen grond werden verkocht, meestal aan timmerlieden die er huizen bouwden. Die verkoop geschiedde overigens pas veel later in de jaren ’90, toen de aanleg van de verdedigingswerken rond de stad in volle gang was. Op 3 oktober 1593 kocht de timmerman Oth Ottensz. het erf op de hoek van de Arkelstraat en de Haarstraat, eens behorende tot het terrein van de minderbroeders. Een zekere Adriaen Petersz. kwam op 31 mei 1595 in het bezit van een perceel “… leggende aen den Haerstraet opte plaetse daer ’t minrebroederenclooster plach te staen…”.
Deze aanduiding wil niet zeggen dat het klooster daar stond, maar dat het terrein afkomstig was van het klooster. De bewijzen dat het klooster in die contreien heeft gestaan zijn dus in de archieven terug te vinden, maar waar precies wordt niet aangegeven.
Het gehele kloosterdomein werd voor de bouw van huizen uitgegeven, met uitzondering van wat nu Varkenmarkt heet. Op die plaats zou het minderbroederklooster hebben gestaan, als de resolutie van de vroedschap van 2 juni 1580 letterlijk moet worden genomen.
Het bestuurscollege besloot toen die plek te bestemmen tot beestenmarkt, maar dat klopt weer niet met de indertijd aangetroffen menselijke beenderen midden op de Varkenmarkt. Tot in 1978 werd daar de wekelijkse biggenmarkt op maandagochtend gehouden. Nu is het de plaats waar tijdens de Paas- en Pinkstermarkt het kleinvee wordt verhandeld.
In 1572 kwam dus een einde aan de vestiging van franciscanen in Gorinchem. Onder moeilijke omstandigheden hervatte een pater franciscaan in 1628 de zielzorg in deze stad en dat zou onafgebroken duren tot in 1988. Na het vertrek van pater H. van Eeuwijk O.F.M. namen de wereldlijke geestelijken van het bisdom Rotterdam die taak over.
door A.J. Busch
archivaris van Gorinchem
8 mei 1996
Gorinchemse Courant